Exodus 3

1) Jethro,

In het voorgaande hoofdstuk is gezegd dat Rehuel priester of overste in Midian was; hier wordt hetzelfde gezegd van zijn zoon Jethro, die na zijn overlijden in zijn plaats gekomen is.

2) den priester in Midian;

Anders, des oversten. Zie Gen. 41:45.

Ge 41.45

3) den berg Gods,

Aldus genoemd om deze verschijning van God, en omdat God de Heere Mozes zijn wetten op dien berg gegeven heeft; Exod. 18:5, en Exod. 19:3, en 1 Kon. 19:8.

Ex 18.5 19.3 1Ki 19.8

4) aan Horeb.

Deze berg wordt anders genoemd de berg Sina‹; Exod. 19:1; Hand. 7:30.

Ex 19.1 Ac 7.30
5) Engel des HEEREN verscheen hem

Deze engel was God de Heere gelijk blijk Exod. 3:4,6; Deut. 33:16; vergelijk Gen. 16:7.

Ex 3.4,6 De 33.16 Ge 16.7
6) daarheen wenden,

Hebreeuws, afwijken.

7) dat grote gezicht,

Of, de grote verschijning; die niet is geschied in het verstand des geestes, maar in de aanschouwing der lichamelijke ogen.

8) trek uw schoenen uit van uw voeten;

Dit diende om Mozes tot een heilige deemoedigheid te wekken, gelijk ook Jozua; Joz. 5:15.

Jos 5.15

9) is heilig land.

Hebreeuws, is aarde der heiligheid; te weten geheiligd door de tegenwoordigheid en de verschijning van God, buiten welke het was gelijk ander land.

10) Mozes verborg zijn aangezicht,

Zie dergelijke exempelen van vrees: 1 Kon. 19:13; Jes. 6:2,5. Zie ook Job 13:20; Luk. 5:8; spruitende uit de bedenking van de onwaardigheid van zijn persoon en de hoogheid van Gods majesteit.

1Ki 19.13 Isa 6.2,5 Job 13.20 Lu 5.8
11) Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks,

Hebreeuws, Ik heb ziende gezien.

12) nedergekomen,

Zie Gen. 11:7, en Gen. 18:21, en Gen. 35:13.

Ge 11.7 18.21 35.13

13) naar een goed en ruim land,

Zie Gen. 13:14,15.

Ge 13.14,15

14) naar een land, vloeiende van melk en honig,

Versta en begrijp hieronder alle lichamelijke zegeningen. Meermalen wordt dit betuigd waar te zijn van het geloofde land, gelijk Exod. 13:5, en Exod. 33:3; Lev. 20:24; Deut. 6:3.

Ex 13.5 33.3 Le 20.24 De 6.3

15) der Kana„nieten,

Hebreeuws, des Kana„nieters, des Hethieters, enz.

16) dit zal u een teken zijn,

Te weten, deze mijn verschijning of wat hier straks in Exod. 3:12 volgt.

Ex 3.12

17) dienen op dezen berg.

Dat is, offerande doen, gelijk blijkt Exod. 4:18; zie de vervulling Exod. 19.

Ex 4.18
18) IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL!

Anders, Ik ben die Ik ben, of, Ik zal zijn die Ik was; komende in den grond overeen met den naam Jehovah. Dit betekent, dat God, die Mozes zond, eeuwig is in wezen, getrouw in zijn beloften, en alvermogend in haar uitvoering; vergelijk Openb. 1:4,8, en Openb. 16:5; Hebr. 13:8.

Re 1.4,8 16.5 Heb 13.8
19) De HEERE, de God uwer vaderen,

Zie Gen. 2:4.

Ge 2.4

20) dat is Mijn gedachtenis

Alsof God zeide: Bij dezen naam zal men mijner altijd gedachtig zijn. Zie Ps. 102:13, en Ps. 135:13; Hos. 12:6. Anders, dit is mijn gedenkteken ten allen tijde.

Ps 102.12 135.13 Ho 12.5

21) van geslacht tot geslacht.

Hebreeuws, tot geslacht des geslachts.

22) de oudsten van Isra‰l,

Hier worden bedoeld de oversten en leraars des volks; dezen verkondigden aan het volk hetgeen zij van Mozes vernamen. Zie Exod. 12:3,21, en Exod. 19:3.

Ex 12.3,21 19.3

23) Ik heb ulieden getrouwelijk bezocht,

Hebreeuws, bezoekende heb Ik u bezocht. Zie Gen. 21:1.

Ge 21.1
24) Kana„nieten,

Hebreeuws, des Kana„nieters, enz.

25) is ons ontmoet;

Dat is, ons buiten onze verwachting verschenen, en heeft ons aangesproken, bevelende hetgeen wij nu verzoeken.

26) den weg van drie dagen in de woestijn,

Te weten, totd en berg Horeb, Exod. 3:12, die, wanneer men den weg onverhinderd gaan mag, zo is het maar drie dagreizen naar Egypte.

Ex 3.12
27) door een sterke hand.

Dat is, door enige grote plagen. Zie Exod. 14:31.

Ex 14.31
28) Mijn hand

Dat is, mijn sterke plagen.

29) uitstrekken,

Hebreeuws, zenden, uitzenden.

30) al Mijn wonderen,

Hij verstaat de tien plagen, waarmede Hij Egypte wilde slaan.

31) daarna zal hij ulieden laten vertrekken.

Te weten, na het laatste, welke is de tiende plaag, het doden der eerstgeborenen.

32) genade geven in de ogen der Egyptenaren;

Dat is, gunst, zie Gen. 18:3, alzo dat zij de Isra‰lieten voor het uittrekken zullen lenen, wat zij van hen begeren zullen.

Ge 18.3

33) niet ledig uitgaan.

Volgens de belofte Gods, Gen. 15:14, van wier vervulling zie onder, Exod. 12:35,36.

Ge 15.14 Ex 12.35,36
34) beroven.

Dit was geen diefstal noch zonde, dewijl het God hun te doen bevolen heeft, wien als een Opperheer alles toekomt; alsook omdat Hij door dit middel den zuren arbeid aan zijn volk wilde vergelden.

Copyright information for DutKant